NL: vergeestelijken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vergeestelijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vergeestelijk jij vergeestelijkt hij vergeestelijkt wij vergeestelijken jullie vergeestelijken zij vergeestelijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vergeestelijkt jij hebt vergeestelijkt hij heeft vergeestelijkt wij hebben vergeestelijkt jullie hebben vergeestelijkt zij hebben vergeestelijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vergeestelijkte jij vergeestelijkte hij vergeestelijkte wij vergeestelijkten jullie vergeestelijkten zij vergeestelijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vergeestelijkt jij had vergeestelijkt hij had vergeestelijkt wij hadden vergeestelijkt jullie hadden vergeestelijkt zij hadden vergeestelijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vergeestelijken jij zult vergeestelijken hij zal vergeestelijken wij zullen vergeestelijken jullie zullen vergeestelijken zij zullen vergeestelijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vergeestelijkt hebben jij zult vergeestelijkt hebben hij zal vergeestelijkt hebben wij zullen vergeestelijkt hebben jullie zullen vergeestelijkt hebben zij zullen vergeestelijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vergeestelijken jij zou vergeestelijken hij zou vergeestelijken wij zouden vergeestelijken jullie zouden vergeestelijken zij zouden vergeestelijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vergeestelijkt hebben jij zou vergeestelijkt hebben hij zou vergeestelijkt hebben wij zouden vergeestelijkt hebben jullie zouden vergeestelijkt hebben zij zouden vergeestelijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
vergeestelijk
|
| Aanvoegende wijs |
| vergeestelijke |