NL: vergapen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vergaapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vergaap jij vergaapt hij vergaapt wij vergapen jullie vergapen zij vergapen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vergaapt jij hebt vergaapt hij heeft vergaapt wij hebben vergaapt jullie hebben vergaapt zij hebben vergaapt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vergaapte jij vergaapte hij vergaapte wij vergaapten jullie vergaapten zij vergaapten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vergaapt jij had vergaapt hij had vergaapt wij hadden vergaapt jullie hadden vergaapt zij hadden vergaapt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vergapen jij zult vergapen hij zal vergapen wij zullen vergapen jullie zullen vergapen zij zullen vergapen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vergaapt hebben jij zult vergaapt hebben hij zal vergaapt hebben wij zullen vergaapt hebben jullie zullen vergaapt hebben zij zullen vergaapt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vergapen jij zou vergapen hij zou vergapen wij zouden vergapen jullie zouden vergapen zij zouden vergapen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vergaapt hebben jij zou vergaapt hebben hij zou vergaapt hebben wij zouden vergaapt hebben jullie zouden vergaapt hebben zij zouden vergaapt hebben
|
| Gebiedende wijs |
vergaap
|
| Aanvoegende wijs |
| vergape |