Voorbeelden

1. Sie verfrachten Hill in Schutzhaft.
   Hill is voor z' n eigen bescherming opgesloten.
2. Da gab' s viel zu verfrachten.
   Dat is veel om te verplaatsen.
3. Deinen Hintern in unser Auto verfrachten.
   Zet je kont achter in onze wagen.
4. Ich könnte sie ins Weltall verfrachten.
   Ik kan haar de ruimte in gooien.
5. Wir verfrachten ihn am besten direkt dorthin.
   We kunnen hem beter hier houden.
6. Fürs Erste lass ich mich hier rein verfrachten.
   Ik blijf wel in die klotekofferbak.
7. Wir müssen Sie nach New York City verfrachten.
   Ik denk dat we jou naar New York City moeten brengen.
8. Sie wollen mich nach Austin verfrachten, als Therapie.
   Ze willen me naar Austin sturen, en therapie laten doen.
9. Verfrachten ihn seine Eltern nicht in dieses christliche Bootcamp?
   Zijn ouders sturen hem toch naar een religieus internaat?
10. Wenn Ihnen das nicht passt, verfrachten Sie mich vor einen Disziplinarausschuss.
    Als je dat niet accepteert geef je me maar aan. Dan kom ik wel voor de raad.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden