NL: verflensen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
verflenst
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verflens jij verflenst hij verflenst wij verflensen jullie verflensen zij verflensen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verflenst jij hebt verflenst hij heeft verflenst wij hebben verflenst jullie hebben verflenst zij hebben verflenst
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verflenste jij verflenste hij verflenste wij verflensten jullie verflensten zij verflensten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verflenst jij had verflenst hij had verflenst wij hadden verflenst jullie hadden verflenst zij hadden verflenst
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verflensen jij zult verflensen hij zal verflensen wij zullen verflensen jullie zullen verflensen zij zullen verflensen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verflenst hebben jij zult verflenst hebben hij zal verflenst hebben wij zullen verflenst hebben jullie zullen verflenst hebben zij zullen verflenst hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verflensen jij zou verflensen hij zou verflensen wij zouden verflensen jullie zouden verflensen zij zouden verflensen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verflenst hebben jij zou verflenst hebben hij zou verflenst hebben wij zouden verflenst hebben jullie zouden verflenst hebben zij zouden verflenst hebben
|
Gebiedende wijs |
verflens
|
Aanvoegende wijs |
verflense |