Voorbeelden

1. Nein. Sie verfaulen.
   Nee, die verrotten.
2. Wir verfaulen, wir sterben!
   We zijn dieren. We rotten en sterven.
3. Sie verfaulen hier unten.
   Ze kwijnen weg aan de Onderkant.
4. Jetzt kann er in der Hölle verfaulen.
   Hij zal nu in de hel wegrotten.
5. Lange Beine, perfekte Zähne, mögen sie in der Hölle verfaulen.
   Lange benen, volmaakt gebit. Moge het wegrotten in de hel.
6. Ich würde heute kein Interview geben. Ich würde im Grab verfaulen.
   Ik zou niet op tv zijn, ik zou in m' n graf liggen.
7. Bald wird dein Vater deinen Wert bestätigen. Oder ins Jenseits verfaulen.
   Spoedig zal je vader je waarde bevestigen, of vervallen naar het hiernamaals.
8. Ja, was dein Gehirn verfaulen lässt und in das hier verwandelt.
   Die tasten je hersenen aan, verandert het in dit.
9. Wirklich natürlich sind nur Träume. Die kann die Natur nicht verfaulen lassen.
   Alleen dromen zijn echt natuurlijk, en die kan de natuur niet aantasten.
10. Hat der Sommer des George schon angefangen... oder bist du noch am Verfaulen?
    Is de Zomer van George al begonnen of kom je nog aan?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden