NL: verenen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vereend
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vereen jij vereent hij vereent wij verenen jullie verenen zij verenen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vereend jij hebt vereend hij heeft vereend wij hebben vereend jullie hebben vereend zij hebben vereend
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vereende jij vereende hij vereende wij vereenden jullie vereenden zij vereenden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vereend jij had vereend hij had vereend wij hadden vereend jullie hadden vereend zij hadden vereend
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verenen jij zult verenen hij zal verenen wij zullen verenen jullie zullen verenen zij zullen verenen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vereend hebben jij zult vereend hebben hij zal vereend hebben wij zullen vereend hebben jullie zullen vereend hebben zij zullen vereend hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verenen jij zou verenen hij zou verenen wij zouden verenen jullie zouden verenen zij zouden verenen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vereend hebben jij zou vereend hebben hij zou vereend hebben wij zouden vereend hebben jullie zouden vereend hebben zij zouden vereend hebben
|
| Gebiedende wijs |
vereen
|
| Aanvoegende wijs |
| verene |