NL: vereenzelvigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vereenzelvigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vereenzelvig jij vereenzelvigt hij vereenzelvigt wij vereenzelvigen jullie vereenzelvigen zij vereenzelvigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vereenzelvigd jij hebt vereenzelvigd hij heeft vereenzelvigd wij hebben vereenzelvigd jullie hebben vereenzelvigd zij hebben vereenzelvigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vereenzelvigde jij vereenzelvigde hij vereenzelvigde wij vereenzelvigden jullie vereenzelvigden zij vereenzelvigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vereenzelvigd jij had vereenzelvigd hij had vereenzelvigd wij hadden vereenzelvigd jullie hadden vereenzelvigd zij hadden vereenzelvigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vereenzelvigen jij zult vereenzelvigen hij zal vereenzelvigen wij zullen vereenzelvigen jullie zullen vereenzelvigen zij zullen vereenzelvigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vereenzelvigd hebben jij zult vereenzelvigd hebben hij zal vereenzelvigd hebben wij zullen vereenzelvigd hebben jullie zullen vereenzelvigd hebben zij zullen vereenzelvigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vereenzelvigen jij zou vereenzelvigen hij zou vereenzelvigen wij zouden vereenzelvigen jullie zouden vereenzelvigen zij zouden vereenzelvigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vereenzelvigd hebben jij zou vereenzelvigd hebben hij zou vereenzelvigd hebben wij zouden vereenzelvigd hebben jullie zouden vereenzelvigd hebben zij zouden vereenzelvigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vereenzelvig
|
| Aanvoegende wijs |
| vereenzelvige |