NL: vereenvoudigen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
vereenvoudigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik vereenvoudig jij vereenvoudigt hij vereenvoudigt wij vereenvoudigen jullie vereenvoudigen zij vereenvoudigen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vereenvoudigd jij hebt vereenvoudigd hij heeft vereenvoudigd wij hebben vereenvoudigd jullie hebben vereenvoudigd zij hebben vereenvoudigd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik vereenvoudigde jij vereenvoudigde hij vereenvoudigde wij vereenvoudigden jullie vereenvoudigden zij vereenvoudigden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vereenvoudigd jij had vereenvoudigd hij had vereenvoudigd wij hadden vereenvoudigd jullie hadden vereenvoudigd zij hadden vereenvoudigd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vereenvoudigen jij zult vereenvoudigen hij zal vereenvoudigen wij zullen vereenvoudigen jullie zullen vereenvoudigen zij zullen vereenvoudigen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vereenvoudigd hebben jij zult vereenvoudigd hebben hij zal vereenvoudigd hebben wij zullen vereenvoudigd hebben jullie zullen vereenvoudigd hebben zij zullen vereenvoudigd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vereenvoudigen jij zou vereenvoudigen hij zou vereenvoudigen wij zouden vereenvoudigen jullie zouden vereenvoudigen zij zouden vereenvoudigen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vereenvoudigd hebben jij zou vereenvoudigd hebben hij zou vereenvoudigd hebben wij zouden vereenvoudigd hebben jullie zouden vereenvoudigd hebben zij zouden vereenvoudigd hebben
|
| Gebiedende wijs |
vereenvoudig
|
| Aanvoegende wijs |
| vereenvoudige |