NL: veredelen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
veredeld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik veredel jij veredelt hij veredelt wij veredelen jullie veredelen zij veredelen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb veredeld jij hebt veredeld hij heeft veredeld wij hebben veredeld jullie hebben veredeld zij hebben veredeld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik veredelde jij veredelde hij veredelde wij veredelden jullie veredelden zij veredelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had veredeld jij had veredeld hij had veredeld wij hadden veredeld jullie hadden veredeld zij hadden veredeld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal veredelen jij zult veredelen hij zal veredelen wij zullen veredelen jullie zullen veredelen zij zullen veredelen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal veredeld hebben jij zult veredeld hebben hij zal veredeld hebben wij zullen veredeld hebben jullie zullen veredeld hebben zij zullen veredeld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou veredelen jij zou veredelen hij zou veredelen wij zouden veredelen jullie zouden veredelen zij zouden veredelen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou veredeld hebben jij zou veredeld hebben hij zou veredeld hebben wij zouden veredeld hebben jullie zouden veredeld hebben zij zouden veredeld hebben
|
Gebiedende wijs |
veredel
|
Aanvoegende wijs |
veredele |