NL: verburgerlijken
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verburgerlijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verburgerlijk
jij verburgerlijkt
hij verburgerlijkt
wij verburgerlijken
jullie verburgerlijken
zij verburgerlijken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verburgerlijkt
jij hebt verburgerlijkt
hij heeft verburgerlijkt
wij hebben verburgerlijkt
jullie hebben verburgerlijkt
zij hebben verburgerlijkt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verburgerlijkte
jij verburgerlijkte
hij verburgerlijkte
wij verburgerlijkten
jullie verburgerlijkten
zij verburgerlijkten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verburgerlijkt
jij had verburgerlijkt
hij had verburgerlijkt
wij hadden verburgerlijkt
jullie hadden verburgerlijkt
zij hadden verburgerlijkt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verburgerlijken
jij zult verburgerlijken
hij zal verburgerlijken
wij zullen verburgerlijken
jullie zullen verburgerlijken
zij zullen verburgerlijken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verburgerlijkt hebben
jij zult verburgerlijkt hebben
hij zal verburgerlijkt hebben
wij zullen verburgerlijkt hebben
jullie zullen verburgerlijkt hebben
zij zullen verburgerlijkt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verburgerlijken
jij zou verburgerlijken
hij zou verburgerlijken
wij zouden verburgerlijken
jullie zouden verburgerlijken
zij zouden verburgerlijken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verburgerlijkt hebben
jij zou verburgerlijkt hebben
hij zou verburgerlijkt hebben
wij zouden verburgerlijkt hebben
jullie zouden verburgerlijkt hebben
zij zouden verburgerlijkt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verburgerlijk
|
| Aanvoegende wijs |
| verburgerlijke |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden