NL: verbrassen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verbrast
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verbras jij verbrast hij verbrast wij verbrassen jullie verbrassen zij verbrassen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verbrast jij hebt verbrast hij heeft verbrast wij hebben verbrast jullie hebben verbrast zij hebben verbrast
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verbraste jij verbraste hij verbraste wij verbrasten jullie verbrasten zij verbrasten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verbrast jij had verbrast hij had verbrast wij hadden verbrast jullie hadden verbrast zij hadden verbrast
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verbrassen jij zult verbrassen hij zal verbrassen wij zullen verbrassen jullie zullen verbrassen zij zullen verbrassen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verbrast hebben jij zult verbrast hebben hij zal verbrast hebben wij zullen verbrast hebben jullie zullen verbrast hebben zij zullen verbrast hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verbrassen jij zou verbrassen hij zou verbrassen wij zouden verbrassen jullie zouden verbrassen zij zouden verbrassen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verbrast hebben jij zou verbrast hebben hij zou verbrast hebben wij zouden verbrast hebben jullie zouden verbrast hebben zij zouden verbrast hebben
|
| Gebiedende wijs |
verbras
|
| Aanvoegende wijs |
| verbrasse |