NL: verbloeden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verbloed
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verbloed jij verbloedt hij verbloedt wij verbloeden jullie verbloeden zij verbloeden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verbloed jij hebt verbloed hij heeft verbloed wij hebben verbloed jullie hebben verbloed zij hebben verbloed
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verbloedde jij verbloedde hij verbloedde wij verbloedden jullie verbloedden zij verbloedden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verbloed jij had verbloed hij had verbloed wij hadden verbloed jullie hadden verbloed zij hadden verbloed
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verbloeden jij zult verbloeden hij zal verbloeden wij zullen verbloeden jullie zullen verbloeden zij zullen verbloeden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verbloed hebben jij zult verbloed hebben hij zal verbloed hebben wij zullen verbloed hebben jullie zullen verbloed hebben zij zullen verbloed hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verbloeden jij zou verbloeden hij zou verbloeden wij zouden verbloeden jullie zouden verbloeden zij zouden verbloeden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verbloed hebben jij zou verbloed hebben hij zou verbloed hebben wij zouden verbloed hebben jullie zouden verbloed hebben zij zouden verbloed hebben
|
| Gebiedende wijs |
verbloed
|
| Aanvoegende wijs |
| verbloede |