NL: verbleken U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verbleekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verbleek jij verbleekt hij verbleekt wij verbleken jullie verbleken zij verbleken
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verbleekt jij hebt verbleekt hij heeft verbleekt wij hebben verbleekt jullie hebben verbleekt zij hebben verbleekt
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verbleekte jij verbleekte hij verbleekte wij verbleekten jullie verbleekten zij verbleekten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verbleekt jij had verbleekt hij had verbleekt wij hadden verbleekt jullie hadden verbleekt zij hadden verbleekt
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verbleken jij zult verbleken hij zal verbleken wij zullen verbleken jullie zullen verbleken zij zullen verbleken
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verbleekt hebben jij zult verbleekt hebben hij zal verbleekt hebben wij zullen verbleekt hebben jullie zullen verbleekt hebben zij zullen verbleekt hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verbleken jij zou verbleken hij zou verbleken wij zouden verbleken jullie zouden verbleken zij zouden verbleken
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verbleekt hebben jij zou verbleekt hebben hij zou verbleekt hebben wij zouden verbleekt hebben jullie zouden verbleekt hebben zij zouden verbleekt hebben
|
| Gebiedende wijs |
verbleek
|
| Aanvoegende wijs |
| verbleke |