NL: verbazen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verbaasd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verbaas jij verbaast hij verbaast wij verbazen jullie verbazen zij verbazen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verbaasd jij hebt verbaasd hij heeft verbaasd wij hebben verbaasd jullie hebben verbaasd zij hebben verbaasd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verbaasde jij verbaasde hij verbaasde wij verbaasden jullie verbaasden zij verbaasden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verbaasd jij had verbaasd hij had verbaasd wij hadden verbaasd jullie hadden verbaasd zij hadden verbaasd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verbazen jij zult verbazen hij zal verbazen wij zullen verbazen jullie zullen verbazen zij zullen verbazen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verbaasd hebben jij zult verbaasd hebben hij zal verbaasd hebben wij zullen verbaasd hebben jullie zullen verbaasd hebben zij zullen verbaasd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verbazen jij zou verbazen hij zou verbazen wij zouden verbazen jullie zouden verbazen zij zouden verbazen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verbaasd hebben jij zou verbaasd hebben hij zou verbaasd hebben wij zouden verbaasd hebben jullie zouden verbaasd hebben zij zouden verbaasd hebben
|
| Gebiedende wijs |
verbaas
|
| Aanvoegende wijs |
| verbaze |