Voorbeelden

1. Wir sollen uns verbünden?
   Waarom kies je mijn kant?
2. Die werden sich nie verbünden.
   Er komt nooit een verbond.
3. Verbünden Sie sich mit uns.
   We stellen een alliantie voor.
4. Darum sollten wir uns verbünden.
   We zouden bondgenoten moeten zijn.
5. Sie vereinen sich Sie verbünden sich
   ze worden één ze smelten samen
6. Verbünden wir uns gegen diesen Kaiser.
   We moeten bondgenoten zijn tegen deze keizer.
7. Euch mit Käpt' n Vane verbünden?
   Samengaan met Kapitein Vane tegen hem?
8. Die Leute verbünden sich mit ihnen?
   Sluiten mensen zich bij hen aan?
9. In einigen Bereichen könnten wir uns verbünden.
   Ik wil onze krachten bundelen in bepaalde wijken.
10. Wir müssen uns verbünden, dürfen nie schlafen.
    We moeten verenigen. We mogen nooit slapen.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden

Duitse werkwoorden

Engelse werkwoorden

Franse werkwoorden

Spaanse werkwoorden