Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

DE: verarmen
NL: verarmen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
verarmd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik verarm
jij verarmt
hij verarmt
wij verarmen
jullie verarmen
zij verarmen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb verarmd
jij hebt verarmd
hij heeft verarmd
wij hebben verarmd
jullie hebben verarmd
zij hebben verarmd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik verarmde
jij verarmde
hij verarmde
wij verarmden
jullie verarmden
zij verarmden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had verarmd
jij had verarmd
hij had verarmd
wij hadden verarmd
jullie hadden verarmd
zij hadden verarmd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal verarmen
jij zult verarmen
hij zal verarmen
wij zullen verarmen
jullie zullen verarmen
zij zullen verarmen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal verarmd hebben
jij zult verarmd hebben
hij zal verarmd hebben
wij zullen verarmd hebben
jullie zullen verarmd hebben
zij zullen verarmd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou verarmen
jij zou verarmen
hij zou verarmen
wij zouden verarmen
jullie zouden verarmen
zij zouden verarmen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou verarmd hebben
jij zou verarmd hebben
hij zou verarmd hebben
wij zouden verarmd hebben
jullie zouden verarmd hebben
zij zouden verarmd hebben

Gebiedende wijs
verarm

Aanvoegende wijs
verarme


DE: verarmen    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Partizip Perfekt & Präsens
verarmt
verarmend

Indikativ Präsens
ich verarme
du verarmst
er verarmt
wir verarmen
ihr verarmt
sie; Sie verarmen

Indikativ Perfekt
ich habe verarmt
du hast verarmt
er hat verarmt
wir haben verarmt
ihr habt verarmt
sie; Sie haben verarmt

Indikativ Präteritum
ich verarmte
du verarmtest
er verarmte
wir verarmten
ihr verarmtet
sie; Sie verarmten

Indikativ Plusquamperfekt
ich hatte verarmt
du hattest verarmt
er hatte verarmt
wir hatten verarmt
ihr hattet verarmt
sie; Sie hatten verarmt

Indikativ Futur I
ich werde verarmen
du wirst verarmen
er wird verarmen
wir werden verarmen
ihr werdet verarmen
sie; Sie werden verarmen

Indikativ Futur II
ich werde verarmt haben
du wirst verarmt haben
er wird verarmt haben
wir werden verarmt haben
ihr werdet verarmt haben
sie; Sie werden verarmt haben

Konjunktiv I Präsens
ich verarme
du verarmest
er verarme
wir verarmen
ihr verarmet
sie; Sie verarmen

Konjunktiv I Perfekt
ich habe verarmt
du habest verarmt
er habe verarmt
wir haben verarmt
ihr habet verarmt
sie; Sie haben verarmt

Konjunktiv II Präsens
ich verarmte
du verarmtest
er verarmte
wir verarmten
ihr verarmtet
sie; Sie verarmten

Konjunktiv II Perfekt
ich hätte verarmt
du hättest verarmt
er hätte verarmt
wir hätten verarmt
ihr hättet verarmt
sie; Sie hätten verarmt

Konjunktiv II Futur I
ich würde verarmen
du würdest verarmen
er würde verarmen
wir würden verarmen
ihr würdet verarmen
sie; Sie würden verarmen

Konjunktiv II Futur II
ich würde verarmt haben
du würdest verarmt haben
er würde verarmt haben
wir würden verarmt haben
ihr würdet verarmt haben
sie; Sie würden verarmt haben

der Imperativ
du verarme


Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden