NL: verankeren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verankerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik veranker jij verankert hij verankert wij verankeren jullie verankeren zij verankeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verankerd jij hebt verankerd hij heeft verankerd wij hebben verankerd jullie hebben verankerd zij hebben verankerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verankerde jij verankerde hij verankerde wij verankerden jullie verankerden zij verankerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verankerd jij had verankerd hij had verankerd wij hadden verankerd jullie hadden verankerd zij hadden verankerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verankeren jij zult verankeren hij zal verankeren wij zullen verankeren jullie zullen verankeren zij zullen verankeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verankerd hebben jij zult verankerd hebben hij zal verankerd hebben wij zullen verankerd hebben jullie zullen verankerd hebben zij zullen verankerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verankeren jij zou verankeren hij zou verankeren wij zouden verankeren jullie zouden verankeren zij zouden verankeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verankerd hebben jij zou verankerd hebben hij zou verankerd hebben wij zouden verankerd hebben jullie zouden verankerd hebben zij zouden verankerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
veranker
|
| Aanvoegende wijs |
| verankere |