NL: verafgoden U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
verafgood
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik verafgood jij verafgoodt hij verafgoodt wij verafgoden jullie verafgoden zij verafgoden
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb verafgood jij hebt verafgood hij heeft verafgood wij hebben verafgood jullie hebben verafgood zij hebben verafgood
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik verafgoodde jij verafgoodde hij verafgoodde wij verafgoodden jullie verafgoodden zij verafgoodden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had verafgood jij had verafgood hij had verafgood wij hadden verafgood jullie hadden verafgood zij hadden verafgood
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal verafgoden jij zult verafgoden hij zal verafgoden wij zullen verafgoden jullie zullen verafgoden zij zullen verafgoden
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal verafgood hebben jij zult verafgood hebben hij zal verafgood hebben wij zullen verafgood hebben jullie zullen verafgood hebben zij zullen verafgood hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou verafgoden jij zou verafgoden hij zou verafgoden wij zouden verafgoden jullie zouden verafgoden zij zouden verafgoden
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou verafgood hebben jij zou verafgood hebben hij zou verafgood hebben wij zouden verafgood hebben jullie zouden verafgood hebben zij zouden verafgood hebben
|
| Gebiedende wijs |
verafgood
|
| Aanvoegende wijs |
| verafgode |