Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vastzetten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vastgezet

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zet vast
jij zet vast
hij zet vast
wij zetten vast
jullie zetten vast
zij zetten vast

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vastzet
dat jij vastzet
dat hij vastzet
dat wij vastzetten
dat jullie vastzetten
dat zij vastzetten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb vastgezet
jij hebt vastgezet
hij heeft vastgezet
wij hebben vastgezet
jullie hebben vastgezet
zij hebben vastgezet

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zette vast
jij zette vast
hij zette vast
wij zetten vast
jullie zetten vast
zij zetten vast

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vastzette
dat jij vastzette
dat hij vastzette
dat wij vastzetten
dat jullie vastzetten
dat zij vastzetten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had vastgezet
jij had vastgezet
hij had vastgezet
wij hadden vastgezet
jullie hadden vastgezet
zij hadden vastgezet

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vastzetten
jij zult vastzetten
hij zal vastzetten
wij zullen vastzetten
jullie zullen vastzetten
zij zullen vastzetten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vastgezet hebben
jij zult vastgezet hebben
hij zal vastgezet hebben
wij zullen vastgezet hebben
jullie zullen vastgezet hebben
zij zullen vastgezet hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vastzetten
jij zou vastzetten
hij zou vastzetten
wij zouden vastzetten
jullie zouden vastzetten
zij zouden vastzetten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vastgezet hebben
jij zou vastgezet hebben
hij zou vastgezet hebben
wij zouden vastgezet hebben
jullie zouden vastgezet hebben
zij zouden vastgezet hebben

Gebiedende wijs
zet vast

Aanvoegende wijs
vastzette

Voorbeelden

  1. Vastzetten
    Attach
  2. slepend vastzetten
    tighten to obtain a sliding fit
  3. Vastzetten, verankeren
    Anchoring
  4. Nog één onderdeel vastzetten.
    I got one last piece I gotta pound in place.
  5. Ga die lijnen vastzetten.
    Go help secure the gravity tethers.
  6. We moeten hem vastzetten.
    We need to restrain him!
  7. Kun je deze vastzetten?
    Can you make them permanent?
  8. Ik zal de helm vastzetten.
    I 'll fasten the helmet.
  9. Misschien kun je het vastzetten.
    Maybe-Maybe you could tuck it in.
  10. Laten we de haken vastzetten.
    Let 's set the hooks.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden