Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vaststellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vastgesteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stel vast
jij stelt vast
hij stelt vast
wij stellen vast
jullie stellen vast
zij stellen vast

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vaststel
dat jij vaststelt
dat hij vaststelt
dat wij vaststellen
dat jullie vaststellen
dat zij vaststellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb vastgesteld
jij hebt vastgesteld
hij heeft vastgesteld
wij hebben vastgesteld
jullie hebben vastgesteld
zij hebben vastgesteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stelde vast
jij stelde vast
hij stelde vast
wij stelden vast
jullie stelden vast
zij stelden vast

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vaststelde
dat jij vaststelde
dat hij vaststelde
dat wij vaststelden
dat jullie vaststelden
dat zij vaststelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had vastgesteld
jij had vastgesteld
hij had vastgesteld
wij hadden vastgesteld
jullie hadden vastgesteld
zij hadden vastgesteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vaststellen
jij zult vaststellen
hij zal vaststellen
wij zullen vaststellen
jullie zullen vaststellen
zij zullen vaststellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vastgesteld hebben
jij zult vastgesteld hebben
hij zal vastgesteld hebben
wij zullen vastgesteld hebben
jullie zullen vastgesteld hebben
zij zullen vastgesteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vaststellen
jij zou vaststellen
hij zou vaststellen
wij zouden vaststellen
jullie zouden vaststellen
zij zouden vaststellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vastgesteld hebben
jij zou vastgesteld hebben
hij zou vastgesteld hebben
wij zouden vastgesteld hebben
jullie zouden vastgesteld hebben
zij zouden vastgesteld hebben

Gebiedende wijs
stel vast

Aanvoegende wijs
vaststelle

Voorbeelden

  1. Nee, ik stel vast.
    No, I 'm simply making notes.
  2. Stel vast hoe erg z' n wonden zijn.
    Determine the extent of the injuries.
  3. Stel vast dat het geval niet op zichzelf staat.
    I wanna make sure Mrs Taylor 's not an isolated case.
  4. vaststellen
    type (to)
  5. Je identiteit vaststellen.
    Establish your identity.
  6. diagnosticeren/vaststellen/constateren
    detoxication
  7. Kan je de doodsoorzaak vaststellen?
    Can you determine a cause of death?
  8. Zodra we de identiteit vaststellen.
    We 're still trying to identify them.
  9. We kunnen de doodsoorzaak vaststellen.
    We should be able to determine cause of death.
  10. Kun je een tijdslijn vaststellen?
    Can you establish a timeline?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden