NL: vaststellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vastgesteld
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik stel vast jij stelt vast hij stelt vast wij stellen vast jullie stellen vast zij stellen vast
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vaststel dat jij vaststelt dat hij vaststelt dat wij vaststellen dat jullie vaststellen dat zij vaststellen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vastgesteld jij hebt vastgesteld hij heeft vastgesteld wij hebben vastgesteld jullie hebben vastgesteld zij hebben vastgesteld
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik stelde vast jij stelde vast hij stelde vast wij stelden vast jullie stelden vast zij stelden vast
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vaststelde dat jij vaststelde dat hij vaststelde dat wij vaststelden dat jullie vaststelden dat zij vaststelden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vastgesteld jij had vastgesteld hij had vastgesteld wij hadden vastgesteld jullie hadden vastgesteld zij hadden vastgesteld
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vaststellen jij zult vaststellen hij zal vaststellen wij zullen vaststellen jullie zullen vaststellen zij zullen vaststellen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vastgesteld hebben jij zult vastgesteld hebben hij zal vastgesteld hebben wij zullen vastgesteld hebben jullie zullen vastgesteld hebben zij zullen vastgesteld hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vaststellen jij zou vaststellen hij zou vaststellen wij zouden vaststellen jullie zouden vaststellen zij zouden vaststellen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vastgesteld hebben jij zou vastgesteld hebben hij zou vastgesteld hebben wij zouden vastgesteld hebben jullie zouden vastgesteld hebben zij zouden vastgesteld hebben
|
Gebiedende wijs |
stel vast
|
Aanvoegende wijs |
vaststelle |