NL: vastroesten U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
vastgeroest
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik roest vast jij roest vast hij roest vast wij roesten vast jullie roesten vast zij roesten vast
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vastroest dat jij vastroest dat hij vastroest dat wij vastroesten dat jullie vastroesten dat zij vastroesten
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb vastgeroest jij hebt vastgeroest hij heeft vastgeroest wij hebben vastgeroest jullie hebben vastgeroest zij hebben vastgeroest
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik roestte vast jij roestte vast hij roestte vast wij roestten vast jullie roestten vast zij roestten vast
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik vastroestte dat jij vastroestte dat hij vastroestte dat wij vastroestten dat jullie vastroestten dat zij vastroestten
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had vastgeroest jij had vastgeroest hij had vastgeroest wij hadden vastgeroest jullie hadden vastgeroest zij hadden vastgeroest
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal vastroesten jij zult vastroesten hij zal vastroesten wij zullen vastroesten jullie zullen vastroesten zij zullen vastroesten
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal vastgeroest hebben jij zult vastgeroest hebben hij zal vastgeroest hebben wij zullen vastgeroest hebben jullie zullen vastgeroest hebben zij zullen vastgeroest hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou vastroesten jij zou vastroesten hij zou vastroesten wij zouden vastroesten jullie zouden vastroesten zij zouden vastroesten
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou vastgeroest hebben jij zou vastgeroest hebben hij zou vastgeroest hebben wij zouden vastgeroest hebben jullie zouden vastgeroest hebben zij zouden vastgeroest hebben
|
Gebiedende wijs |
roest vast
|
Aanvoegende wijs |
vastroeste |