Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vastlopen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vastgelopen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik loop vast
jij loopt vast
hij loopt vast
wij lopen vast
jullie lopen vast
zij lopen vast

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vastloop
dat jij vastloopt
dat hij vastloopt
dat wij vastlopen
dat jullie vastlopen
dat zij vastlopen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik ben vastgelopen
jij bent vastgelopen
hij is vastgelopen
wij zijn vastgelopen
jullie zijn vastgelopen
zij zijn vastgelopen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik liep vast
jij liep vast
hij liep vast
wij liepen vast
jullie liepen vast
zij liepen vast

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vastliep
dat jij vastliep
dat hij vastliep
dat wij vastliepen
dat jullie vastliepen
dat zij vastliepen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik was vastgelopen
jij was vastgelopen
hij was vastgelopen
wij waren vastgelopen
jullie waren vastgelopen
zij waren vastgelopen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vastlopen
jij zult vastlopen
hij zal vastlopen
wij zullen vastlopen
jullie zullen vastlopen
zij zullen vastlopen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vastgelopen zijn
jij zult vastgelopen zijn
hij zal vastgelopen zijn
wij zullen vastgelopen zijn
jullie zullen vastgelopen zijn
zij zullen vastgelopen zijn

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vastlopen
jij zou vastlopen
hij zou vastlopen
wij zouden vastlopen
jullie zouden vastlopen
zij zouden vastlopen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vastgelopen zijn
jij zou vastgelopen zijn
hij zou vastgelopen zijn
wij zouden vastgelopen zijn
jullie zouden vastgelopen zijn
zij zouden vastgelopen zijn

Gebiedende wijs
loop vast

Aanvoegende wijs
vastlope

Voorbeelden

  1. Loop vast vooruit, Michael.
    Walk on up ahead, Michael.
  2. Ik heb misschien iets, maar ik loop vast.
    I might have something, but I hit a roadblock.
  3. Ik loop vast in het verkeer op de Strip.
    I 'm completely jammed up in traffic on the Strip.
  4. De motor moet niet vastlopen.
    We don 't want the motor to seize up.
  5. Ik heb hem laten vastlopen.
    I took the liberty of crashing it.
  6. Je vastlopen in verder wel.
    You jam in further though.
  7. We laten haar vastlopen op het strand!
    We 'll run her dead for the beach!
  8. Iemand heeft opzettelijk het systeem laten vastlopen.
    Someone crashed the system on purpose.
  9. Niet met het vastlopen en de abnormale dichtheid.
    Not with the stranding and irregular density.
  10. Als een zandkorrel die de machine doet vastlopen.
    Like a grain of sand that jams the works.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden