Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: vasthouden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
vastgehouden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik houd vast; hou vast
jij houdt vast
hij houdt vast
wij houden vast
jullie houden vast
zij houden vast

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik houd vast; vasthou
dat jij vasthoudt
dat hij vasthoudt
dat wij vasthouden
dat jullie vasthouden
dat zij vasthouden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb vastgehouden
jij hebt vastgehouden
hij heeft vastgehouden
wij hebben vastgehouden
jullie hebben vastgehouden
zij hebben vastgehouden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik hield vast
jij hield vast
hij hield vast
wij hielden vast
jullie hielden vast
zij hielden vast

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik vasthield
dat jij vasthield
dat hij vasthield
dat wij vasthielden
dat jullie vasthielden
dat zij vasthielden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had vastgehouden
jij had vastgehouden
hij had vastgehouden
wij hadden vastgehouden
jullie hadden vastgehouden
zij hadden vastgehouden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal vasthouden
jij zult vasthouden
hij zal vasthouden
wij zullen vasthouden
jullie zullen vasthouden
zij zullen vasthouden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal vastgehouden hebben
jij zult vastgehouden hebben
hij zal vastgehouden hebben
wij zullen vastgehouden hebben
jullie zullen vastgehouden hebben
zij zullen vastgehouden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou vasthouden
jij zou vasthouden
hij zou vasthouden
wij zouden vasthouden
jullie zouden vasthouden
zij zouden vasthouden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou vastgehouden hebben
jij zou vastgehouden hebben
hij zou vastgehouden hebben
wij zouden vastgehouden hebben
jullie zouden vastgehouden hebben
zij zouden vastgehouden hebben

Gebiedende wijs
houd vast; hou vast

Aanvoegende wijs
vasthoude

Voorbeelden

  1. Oké, vasthouden.
    Okay, hold it then.
  2. Vasthouden iedereen!
    Everyone hang on!
  3. Vasthouden. schatje.
    Oh! Hang onto it, baby,
  4. Stuurwiel vasthouden!
    Hold the steering wheel!
  5. Oké, vasthouden.
    All right, hold on.
  6. Vasthouden, knul.
    Hold the rope, boy.
  7. Perfect voor vasthouden.
    Perfect for holding.
  8. Blijf hem vasthouden!
    Keep on holding him!
  9. Goed vasthouden, knul.
    Hold on tight, son.
  10. Teugels goed vasthouden.
    Keep those hands steady.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden