1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. vandaliser

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

FR: vandaliser    Vertaal    Voorbeelden    Synoniemen
Participe Passé
vandalisé

Indicatif Présent
je vandalise
tu vandalises
il; elle vandalise
nous vandalisons
vous vandalisez
ils; elles vandalisent

Indicatif Passé Composé
j`ai vandalisé
tu as vandalisé
il; elle a vandalisé
nous avons vandalisé
vous avez vandalisé
ils; elles ont vandalisé

Indicatif Imparfait
je vandalisais
tu vandalisais
il; elle vandalisait
nous vandalisions
vous vandalisiez
ils; elles vandalisaient

Indicatif Plus-Que-Parfait
j`avais vandalisé
tu avais vandalisé
il; elle avait vandalisé
nous avions vandalisé
vous aviez vandalisé
ils; elles avaient vandalisé

Indicatif Passé Simple
je vandalisai
tu vandalisas
il; elle vandalisa
nous vandalisâmes
vous vandalisâtes
ils; elles vandalisèrent

Indicatif Passé Antérieur
j`eus vandalisé
tu eus vandalisé
il; elle eut vandalisé
nous eûmes vandalisé
vous eûtes vandalisé
ils; elles eurent vandalisé

Indicatif Futur Simple
je vandaliserai
tu vandaliseras
il; elle vandalisera
nous vandaliserons
vous vandaliserez
ils; elles vandaliseront

Indicatif Futur Antérieur
j`aurai vandalisé
tu auras vandalisé
il; elle aura vandalisé
nous aurons vandalisé
vous aurez vandalisé
ils; elles auront vandalisé

Subjonctif Présent
je vandalise
tu vandalises
il; elle vandalise
nous vandalisions
vous vandalisiez
ils; elles vandalisent

Subjonctif Passé
j`aie vandalisé
tu aies vandalisé
il; elle ait vandalisé
nous ayons vandalisé
vous ayez vandalisé
ils; elles aient vandalisé

Subjonctif Imparfait
je vandalisasse
tu vandalisasses
il; elle vandalisât
nous vandalisassions
vous vandalisassiez
ils; elles vandalisassent

Subjonctif Plus-Que-Parfait
j`eusse vandalisé
tu eusses vandalisé
il; elle eût vandalisé
nous eussions vandalisé
vous eussiez vandalisé
ils; elles eussent vandalisé

Conditionnel Présent
je vandaliserais
tu vandaliserais
il; elle vandaliserait
nous vandaliserions
vous vandaliseriez
ils; elles vandaliseraient

Conditionnel Passé
j`aurais vandalisé
tu aurais vandalisé
il; elle aurait vandalisé
nous aurions vandalisé
vous auriez vandalisé
ils; elles auraient vandalisé

Impératif Présent
(tu) vandalise, (nous) vandalisons
(vous) vandalisez


Voorbeelden

  1. Il vandalise le comité.
    Hij schendt het bord.
  2. Essayez-vous de dire que mon fils vandalise avec de la merde?
    Zegt u dat mijn zoon een poep-terrorist is?
  3. Allons vandaliser l' école.
    We gaan hiermee de school beroven.
  4. Vous voulez dire vandaliser?
    Plunderen als in overhoop halen?
  5. Sérieusement, j' aimerais pouvoir dessiner ou vandaliser.
    Serieus, ik wilde dat ik kon tekenen of vandalizeren.
  6. Comment as-tu pu vandaliser ta propre ville?
    Schandalig dat je in je eigen stad de vandaal uithangt.
  7. Mr Preston, vous avez embauché Timothy Nash pour vandaliser la Promenade Cobalt.
    Mijnheer Preston, jij hebt Timothy Nash ingehuurd om Cobalt Drive te terroriseren.
  8. Elle a été filmée en train de vandaliser le bureau de Hodge.
    Ze heeft het kantoor van Hodge geplunderd.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try