NL: upsellen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geüpselld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik upsell jij upsellt hij upsellt wij upsellen jullie upsellen zij upsellen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geüpselld jij hebt geüpselld hij heeft geüpselld wij hebben geüpselld jullie hebben geüpselld zij hebben geüpselld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik upsellde jij upsellde hij upsellde wij upsellden jullie upsellden zij upsellden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geüpselld jij had geüpselld hij had geüpselld wij hadden geüpselld jullie hadden geüpselld zij hadden geüpselld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal upsellen jij zult upsellen hij zal upsellen wij zullen upsellen jullie zullen upsellen zij zullen upsellen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geüpselld hebben jij zult geüpselld hebben hij zal geüpselld hebben wij zullen geüpselld hebben jullie zullen geüpselld hebben zij zullen geüpselld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou upsellen jij zou upsellen hij zou upsellen wij zouden upsellen jullie zouden upsellen zij zouden upsellen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geüpselld hebben jij zou geüpselld hebben hij zou geüpselld hebben wij zouden geüpselld hebben jullie zouden geüpselld hebben zij zouden geüpselld hebben
|
| Gebiedende wijs |
upsell
|
| Aanvoegende wijs |
| upselle |