NL: uphillen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geüphilld
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik uphill jij uphillt hij uphillt wij uphillen jullie uphillen zij uphillen
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geüphilld jij hebt geüphilld hij heeft geüphilld wij hebben geüphilld jullie hebben geüphilld zij hebben geüphilld
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik uphillde jij uphillde hij uphillde wij uphillden jullie uphillden zij uphillden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geüphilld jij had geüphilld hij had geüphilld wij hadden geüphilld jullie hadden geüphilld zij hadden geüphilld
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uphillen jij zult uphillen hij zal uphillen wij zullen uphillen jullie zullen uphillen zij zullen uphillen
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geüphilld hebben jij zult geüphilld hebben hij zal geüphilld hebben wij zullen geüphilld hebben jullie zullen geüphilld hebben zij zullen geüphilld hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uphillen jij zou uphillen hij zou uphillen wij zouden uphillen jullie zouden uphillen zij zouden uphillen
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geüphilld hebben jij zou geüphilld hebben hij zou geüphilld hebben wij zouden geüphilld hebben jullie zouden geüphilld hebben zij zouden geüphilld hebben
|
| Gebiedende wijs |
uphill
|
| Aanvoegende wijs |
| uphille |