NL: uniëren U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
geünieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik unieer jij unieert hij unieert wij unieeren jullie unieeren zij unieeren
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb geünieerd jij hebt geünieerd hij heeft geünieerd wij hebben geünieerd jullie hebben geünieerd zij hebben geünieerd
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik unieerde jij unieerde hij unieerde wij unieerden jullie unieerden zij unieerden
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had geünieerd jij had geünieerd hij had geünieerd wij hadden geünieerd jullie hadden geünieerd zij hadden geünieerd
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal unieeren jij zult unieeren hij zal unieeren wij zullen unieeren jullie zullen unieeren zij zullen unieeren
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal geünieerd hebben jij zult geünieerd hebben hij zal geünieerd hebben wij zullen geünieerd hebben jullie zullen geünieerd hebben zij zullen geünieerd hebben
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou unieeren jij zou unieeren hij zou unieeren wij zouden unieeren jullie zouden unieeren zij zouden unieeren
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou geünieerd hebben jij zou geünieerd hebben hij zou geünieerd hebben wij zouden geünieerd hebben jullie zouden geünieerd hebben zij zouden geünieerd hebben
|
| Gebiedende wijs |
unieer
|
| Aanvoegende wijs |
| uniëre |