Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitzenden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgezonden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik zend uit
jij zendt uit
hij zendt uit
wij zenden uit
jullie zenden uit
zij zenden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitzend
dat jij uitzendt
dat hij uitzendt
dat wij uitzenden
dat jullie uitzenden
dat zij uitzenden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgezonden
jij hebt uitgezonden
hij heeft uitgezonden
wij hebben uitgezonden
jullie hebben uitgezonden
zij hebben uitgezonden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik zond uit
jij zond uit
hij zond uit
wij zonden uit
jullie zonden uit
zij zonden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitzond
dat jij uitzond
dat hij uitzond
dat wij uitzonden
dat jullie uitzonden
dat zij uitzonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgezonden
jij had uitgezonden
hij had uitgezonden
wij hadden uitgezonden
jullie hadden uitgezonden
zij hadden uitgezonden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitzenden
jij zult uitzenden
hij zal uitzenden
wij zullen uitzenden
jullie zullen uitzenden
zij zullen uitzenden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgezonden hebben
jij zult uitgezonden hebben
hij zal uitgezonden hebben
wij zullen uitgezonden hebben
jullie zullen uitgezonden hebben
zij zullen uitgezonden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitzenden
jij zou uitzenden
hij zou uitzenden
wij zouden uitzenden
jullie zouden uitzenden
zij zouden uitzenden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgezonden hebben
jij zou uitgezonden hebben
hij zou uitgezonden hebben
wij zouden uitgezonden hebben
jullie zouden uitgezonden hebben
zij zouden uitgezonden hebben

Gebiedende wijs
zend uit

Aanvoegende wijs
uitzende

Voorbeelden

  1. reduceerder zend uit.
    Inducer transmitting.
  2. Zend uit naar alle schepen.
    Transmit to all ships.
  3. uitzenden
    transmit
  4. We blijven uitzenden.
    We 're staying on the air! My God.
  5. En het uitzenden?
    And broadcast it?
  6. Ze willen uitzenden.
    They want to broadcast.
  7. We kunnen niets uitzenden.
    We don 't know how to broadcast anything.
  8. Ik moet blijven uitzenden.
    I must continue to broadcast.
  9. En blijf groeten uitzenden.
    Continue greetings on all frequencies.
  10. Ga je mij uitzenden?
    You gon' beam me up?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden