Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitwijken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeweken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik wijk uit
jij wijkt uit
hij wijkt uit
wij wijken uit
jullie wijken uit
zij wijken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitwijk
dat jij uitwijkt
dat hij uitwijkt
dat wij uitwijken
dat jullie uitwijken
dat zij uitwijken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeweken
jij hebt uitgeweken
hij heeft uitgeweken
wij hebben uitgeweken
jullie hebben uitgeweken
zij hebben uitgeweken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik week uit
jij week uit
hij week uit
wij weken uit
jullie weken uit
zij weken uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitweek
dat jij uitweek
dat hij uitweek
dat wij uitweken
dat jullie uitweken
dat zij uitweken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeweken
jij had uitgeweken
hij had uitgeweken
wij hadden uitgeweken
jullie hadden uitgeweken
zij hadden uitgeweken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitwijken
jij zult uitwijken
hij zal uitwijken
wij zullen uitwijken
jullie zullen uitwijken
zij zullen uitwijken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeweken hebben
jij zult uitgeweken hebben
hij zal uitgeweken hebben
wij zullen uitgeweken hebben
jullie zullen uitgeweken hebben
zij zullen uitgeweken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitwijken
jij zou uitwijken
hij zou uitwijken
wij zouden uitwijken
jullie zouden uitwijken
zij zouden uitwijken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeweken hebben
jij zou uitgeweken hebben
hij zou uitgeweken hebben
wij zouden uitgeweken hebben
jullie zouden uitgeweken hebben
zij zouden uitgeweken hebben

Gebiedende wijs
wijk uit

Aanvoegende wijs
uitwijke

Voorbeelden

  1. uitwijken
    avoid
  2. Alle teams uitwijken.
    All teams fall back.
  3. Uitwijken naar rechts.
    Slip to the right.
  4. Uitwijken naar Lucas en wilson.
    We can veer down to Lucas and wilson.
  5. almaar uitwijken, dat is het.
    Just have to keep on veering, that 's all.
  6. Je had niet moeten uitwijken.
    You should have stayed on the road.
  7. U kunt stoppen met uitwijken.
    You can stop swerving.
  8. Ik had kunnen uitwijken of afremmen.
    I could have swerved or slowed.
  9. Ik moest uitwijken voor een olifant.
    There was an elephant on the road.
  10. Ook in Caen, bij de Orne, zou uitwijken voor...
    And at Caen, in front of Orne, we should avoid...

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden