Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitwerken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgewerkt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik werk uit
jij werkt uit
hij werkt uit
wij werken uit
jullie werken uit
zij werken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitwerk
dat jij uitwerkt
dat hij uitwerkt
dat wij uitwerken
dat jullie uitwerken
dat zij uitwerken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgewerkt
jij hebt uitgewerkt
hij heeft uitgewerkt
wij hebben uitgewerkt
jullie hebben uitgewerkt
zij hebben uitgewerkt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik werkte uit
jij werkte uit
hij werkte uit
wij werkten uit
jullie werkten uit
zij werkten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitwerkte
dat jij uitwerkte
dat hij uitwerkte
dat wij uitwerkten
dat jullie uitwerkten
dat zij uitwerkten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgewerkt
jij had uitgewerkt
hij had uitgewerkt
wij hadden uitgewerkt
jullie hadden uitgewerkt
zij hadden uitgewerkt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitwerken
jij zult uitwerken
hij zal uitwerken
wij zullen uitwerken
jullie zullen uitwerken
zij zullen uitwerken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgewerkt hebben
jij zult uitgewerkt hebben
hij zal uitgewerkt hebben
wij zullen uitgewerkt hebben
jullie zullen uitgewerkt hebben
zij zullen uitgewerkt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitwerken
jij zou uitwerken
hij zou uitwerken
wij zouden uitwerken
jullie zouden uitwerken
zij zouden uitwerken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgewerkt hebben
jij zou uitgewerkt hebben
hij zou uitgewerkt hebben
wij zouden uitgewerkt hebben
jullie zouden uitgewerkt hebben
zij zouden uitgewerkt hebben

Gebiedende wijs
werk uit

Aanvoegende wijs
uitwerke

Voorbeelden

  1. Ik geef werk uit handen.
    I 'm... I 'm delegating.
  2. Wij voeren hier Gods werk uit.
    We really are doing God 's work here.
  3. Ik ken jou werk uit de tijdschriften.
    I know your work from magazines.
  4. Meestal bestaat mijn werk uit met mensen praten.
    Mostly my job consists of talking to people.
  5. Hij begon me het werk uit te leggen.
    He began explaining the piece to me.
  6. Ik ga gelijk na het werk uit eten.
    I 'm going straight to dinner after work today.
  7. Voer m' n werk uit, m' n missie.
    Carry out my work, carry out my mission.
  8. uitwerken
    list and detail
  9. Ik voerde mijn werk uit het beste zoals ik kon.
    I made my optimum work that could make it.
  10. Ik zal proberen het op het werk uit te zoeken.
    I 'll try and track it down at work.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden