Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitwassen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgewassen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik was uit
jij wast uit
hij wast uit
wij wassen uit
jullie wassen uit
zij wassen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitwas
dat jij uitwast
dat hij uitwast
dat wij uitwassen
dat jullie uitwassen
dat zij uitwassen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgewassen
jij hebt uitgewassen
hij heeft uitgewassen
wij hebben uitgewassen
jullie hebben uitgewassen
zij hebben uitgewassen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik waste uit
jij waste uit
hij waste uit
wij wasten uit
jullie wasten uit
zij wasten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitwaste
dat jij uitwaste
dat hij uitwaste
dat wij uitwasten
dat jullie uitwasten
dat zij uitwasten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgewassen
jij had uitgewassen
hij had uitgewassen
wij hadden uitgewassen
jullie hadden uitgewassen
zij hadden uitgewassen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitwassen
jij zult uitwassen
hij zal uitwassen
wij zullen uitwassen
jullie zullen uitwassen
zij zullen uitwassen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgewassen hebben
jij zult uitgewassen hebben
hij zal uitgewassen hebben
wij zullen uitgewassen hebben
jullie zullen uitgewassen hebben
zij zullen uitgewassen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitwassen
jij zou uitwassen
hij zou uitwassen
wij zouden uitwassen
jullie zouden uitwassen
zij zouden uitwassen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgewassen hebben
jij zou uitgewassen hebben
hij zou uitgewassen hebben
wij zouden uitgewassen hebben
jullie zouden uitgewassen hebben
zij zouden uitgewassen hebben

Gebiedende wijs
was uit

Aanvoegende wijs
uitwasse

Voorbeelden

  1. uitwassen
    scandals
  2. Het was uit ervaring.
    It was from experience.
  3. Frank, hij was uit.
    Frank, it was out.
  4. Mijn vader was uit.
    My father was out.
  5. Het was uit voorzorg.
    It was a precaution.
  6. Dat was uit beleefdheid.
    It 's common courtesy.
  7. Het was uit noodweer.
    It was from storms.
  8. De derde was uit Libanon...
    The third was from Lebanon...
  9. Het was uit elkaar gevallen.
    It had all fallen apart.
  10. Ze was uit één stuk.
    She was just plain.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden