Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitvloeken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgevloekt

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vloek uit
jij vloekt uit
hij vloekt uit
wij vloeken uit
jullie vloeken uit
zij vloeken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvloek
dat jij uitvloekt
dat hij uitvloekt
dat wij uitvloeken
dat jullie uitvloeken
dat zij uitvloeken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgevloekt
jij hebt uitgevloekt
hij heeft uitgevloekt
wij hebben uitgevloekt
jullie hebben uitgevloekt
zij hebben uitgevloekt

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vloekte uit
jij vloekte uit
hij vloekte uit
wij vloekten uit
jullie vloekten uit
zij vloekten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvloekte
dat jij uitvloekte
dat hij uitvloekte
dat wij uitvloekten
dat jullie uitvloekten
dat zij uitvloekten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgevloekt
jij had uitgevloekt
hij had uitgevloekt
wij hadden uitgevloekt
jullie hadden uitgevloekt
zij hadden uitgevloekt

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitvloeken
jij zult uitvloeken
hij zal uitvloeken
wij zullen uitvloeken
jullie zullen uitvloeken
zij zullen uitvloeken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgevloekt hebben
jij zult uitgevloekt hebben
hij zal uitgevloekt hebben
wij zullen uitgevloekt hebben
jullie zullen uitgevloekt hebben
zij zullen uitgevloekt hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitvloeken
jij zou uitvloeken
hij zou uitvloeken
wij zouden uitvloeken
jullie zouden uitvloeken
zij zouden uitvloeken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgevloekt hebben
jij zou uitgevloekt hebben
hij zou uitgevloekt hebben
wij zouden uitgevloekt hebben
jullie zouden uitgevloekt hebben
zij zouden uitgevloekt hebben

Gebiedende wijs
vloek uit

Aanvoegende wijs
uitvloeke

Voorbeelden

  1. Jullie sprak de tweede vloek uit.
    You cast the second curse.
  2. Sprak jij de vloek uit over Halloweentown?
    You cast the spell on halloweentown?
  3. De Blinde Heks sprak een vloek uit.
    The Blind Witch cast a spell trapping us here.
  4. Je bent eindelijk onder de vloek uit, jongen.
    Looks like you 've finally beat the curse, my boy.
  5. En in haar laatste ademtocht... sprak Mathilda een vloek uit over Darkness Falls.
    And with her dying breath Matilda laid a curse upon Darkness Falls.
  6. Ik spreek morgen een dodelijke vloek uit op het uur van de hond.
    I 'm casting a deadly hex tomorrow at the hour of the dog.
  7. Echt wel, maar word niet boos, straks ontspruit er een vloek uit je ogen.
    By a lot. But don 't get upset, you might sprout a trouble in front of her.
  8. Je bedoelt een maniertje om de vloek uit te gummen zonder hem echt ongedaan te maken.
    So you mean a way to weasel out of the spell without actually breaking it.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden