Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitvliegen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vlieg uit
jij vliegt uit
hij vliegt uit
wij vliegen uit
jullie vliegen uit
zij vliegen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvlieg
dat jij uitvliegt
dat hij uitvliegt
dat wij uitvliegen
dat jullie uitvliegen
dat zij uitvliegen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgevlogen
jij hebt uitgevlogen
hij heeft uitgevlogen
wij hebben uitgevlogen
jullie hebben uitgevlogen
zij hebben uitgevlogen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vloog uit
jij vloog uit
hij vloog uit
wij vlogen uit
jullie vlogen uit
zij vlogen uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvloog
dat jij uitvloog
dat hij uitvloog
dat wij uitvlogen
dat jullie uitvlogen
dat zij uitvlogen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgevlogen
jij had uitgevlogen
hij had uitgevlogen
wij hadden uitgevlogen
jullie hadden uitgevlogen
zij hadden uitgevlogen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitvliegen
jij zult uitvliegen
hij zal uitvliegen
wij zullen uitvliegen
jullie zullen uitvliegen
zij zullen uitvliegen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgevlogen hebben
jij zult uitgevlogen hebben
hij zal uitgevlogen hebben
wij zullen uitgevlogen hebben
jullie zullen uitgevlogen hebben
zij zullen uitgevlogen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitvliegen
jij zou uitvliegen
hij zou uitvliegen
wij zouden uitvliegen
jullie zouden uitvliegen
zij zouden uitvliegen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgevlogen hebben
jij zou uitgevlogen hebben
hij zou uitgevlogen hebben
wij zouden uitgevlogen hebben
jullie zouden uitgevlogen hebben
zij zouden uitgevlogen hebben

Gebiedende wijs
vlieg uit

Aanvoegende wijs
uitvliege

Voorbeelden

  1. Spring dan op je bezem en vlieg uit het raam.
    Why don 't you hop on that broom and fly back out the window?
  2. De Martell haalt de vlieg uit zijn beker en slikt de vlieg door.
    The Martell plucks the fly out and swallows it whole.
  3. Het is zo triest als de kinderen uitvliegen.
    It 's sad to watch the kids leave the nest.
  4. Zij was erg aantrekkelijk voor mij en ik wilde uitvliegen.
    And she was kinda hot for me and I was hot to get out of the family.
  5. Als mijn vleugels goed waren geweest, kon ik er hier zo uitvliegen.
    If my wings were all right, I could fly right out of here.
  6. Ik zal je in je darmen slaan tot ze er via je kontgat uitvliegen!
    I will stomp your guts till they shoot out your ass!
  7. Er wordt zelfs gezegd dat er sommigen van ons uitvliegen als het erger wordt.
    There 's even talk of flying some of us out of here if things get any worse.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden