Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitvergroten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitvergroot

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vergroot uit
jij vergroot uit
hij vergroot uit
wij vergroten uit
jullie vergroten uit
zij vergroten uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvergroot
dat jij uitvergroot
dat hij uitvergroot
dat wij uitvergroten
dat jullie uitvergroten
dat zij uitvergroten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitvergroot
jij hebt uitvergroot
hij heeft uitvergroot
wij hebben uitvergroot
jullie hebben uitvergroot
zij hebben uitvergroot

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vergrootte uit
jij vergrootte uit
hij vergrootte uit
wij vergrootten uit
jullie vergrootten uit
zij vergrootten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvergrootte
dat jij uitvergrootte
dat hij uitvergrootte
dat wij uitvergrootten
dat jullie uitvergrootten
dat zij uitvergrootten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitvergroot
jij had uitvergroot
hij had uitvergroot
wij hadden uitvergroot
jullie hadden uitvergroot
zij hadden uitvergroot

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitvergroten
jij zult uitvergroten
hij zal uitvergroten
wij zullen uitvergroten
jullie zullen uitvergroten
zij zullen uitvergroten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitvergroot hebben
jij zult uitvergroot hebben
hij zal uitvergroot hebben
wij zullen uitvergroot hebben
jullie zullen uitvergroot hebben
zij zullen uitvergroot hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitvergroten
jij zou uitvergroten
hij zou uitvergroten
wij zouden uitvergroten
jullie zouden uitvergroten
zij zouden uitvergroten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitvergroot hebben
jij zou uitvergroot hebben
hij zou uitvergroot hebben
wij zouden uitvergroot hebben
jullie zouden uitvergroot hebben
zij zouden uitvergroot hebben

Gebiedende wijs
vergroot uit

Aanvoegende wijs
uitvergrote

Voorbeelden

  1. Beeld uitvergroten.
    Enhancing the image.
  2. Kun je hem uitvergroten?
    Can you enhance him right here?
  3. Kan je dat uitvergroten?
    Can you magnify the shot?
  4. Ik kan het uitvergroten.
    I can blow it up for you.
  5. Kan je haar gezicht uitvergroten?
    Could you zoom in on her face?
  6. Kun je dit shot uitvergroten?
    could you enhance this shot?
  7. Deze heb ik laten uitvergroten.
    I 've had this one enlarged.
  8. Ik ga het beeld uitvergroten.
    I 'm just going to magnify the image.
  9. Ik kan een vriend dit laten uitvergroten, zodat...
    I can have a mate who can enhance all this, so...
  10. Ik wil een microscopische foto van een schimmel uitvergroten.
    What I want to do is blow up a microscopic imagery of a toxic mould.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden