Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitvaardigen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgevaardigd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik vaardig uit
jij vaardigt uit
hij vaardigt uit
wij vaardigen uit
jullie vaardigen uit
zij vaardigen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvaardig
dat jij uitvaardigt
dat hij uitvaardigt
dat wij uitvaardigen
dat jullie uitvaardigen
dat zij uitvaardigen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgevaardigd
jij hebt uitgevaardigd
hij heeft uitgevaardigd
wij hebben uitgevaardigd
jullie hebben uitgevaardigd
zij hebben uitgevaardigd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik vaardigde uit
jij vaardigde uit
hij vaardigde uit
wij vaardigden uit
jullie vaardigden uit
zij vaardigden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitvaardigde
dat jij uitvaardigde
dat hij uitvaardigde
dat wij uitvaardigden
dat jullie uitvaardigden
dat zij uitvaardigden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgevaardigd
jij had uitgevaardigd
hij had uitgevaardigd
wij hadden uitgevaardigd
jullie hadden uitgevaardigd
zij hadden uitgevaardigd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitvaardigen
jij zult uitvaardigen
hij zal uitvaardigen
wij zullen uitvaardigen
jullie zullen uitvaardigen
zij zullen uitvaardigen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgevaardigd hebben
jij zult uitgevaardigd hebben
hij zal uitgevaardigd hebben
wij zullen uitgevaardigd hebben
jullie zullen uitgevaardigd hebben
zij zullen uitgevaardigd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitvaardigen
jij zou uitvaardigen
hij zou uitvaardigen
wij zouden uitvaardigen
jullie zouden uitvaardigen
zij zouden uitvaardigen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgevaardigd hebben
jij zou uitgevaardigd hebben
hij zou uitgevaardigd hebben
wij zouden uitgevaardigd hebben
jullie zouden uitgevaardigd hebben
zij zouden uitgevaardigd hebben

Gebiedende wijs
vaardig uit

Aanvoegende wijs
uitvaardige

Voorbeelden

  1. Dan moeten we een opsporingsbevel uitvaardigen.
    Then we should put a warrant out for Richard Alan Hance.
  2. De president begint met het uitvaardigen van decreet 17:
    The President 's first act as commander in chief is Directive 17

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden