Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uittesten

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgetest

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik test uit
jij test uit
hij test uit
wij testen uit
jullie testen uit
zij testen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uittest
dat jij uittest
dat hij uittest
dat wij uittesten
dat jullie uittesten
dat zij uittesten

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgetest
jij hebt uitgetest
hij heeft uitgetest
wij hebben uitgetest
jullie hebben uitgetest
zij hebben uitgetest

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik testte uit
jij testte uit
hij testte uit
wij testten uit
jullie testten uit
zij testten uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uittestte
dat jij uittestte
dat hij uittestte
dat wij uittestten
dat jullie uittestten
dat zij uittestten

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgetest
jij had uitgetest
hij had uitgetest
wij hadden uitgetest
jullie hadden uitgetest
zij hadden uitgetest

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uittesten
jij zult uittesten
hij zal uittesten
wij zullen uittesten
jullie zullen uittesten
zij zullen uittesten

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgetest hebben
jij zult uitgetest hebben
hij zal uitgetest hebben
wij zullen uitgetest hebben
jullie zullen uitgetest hebben
zij zullen uitgetest hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uittesten
jij zou uittesten
hij zou uittesten
wij zouden uittesten
jullie zouden uittesten
zij zouden uittesten

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgetest hebben
jij zou uitgetest hebben
hij zou uitgetest hebben
wij zouden uitgetest hebben
jullie zouden uitgetest hebben
zij zouden uitgetest hebben

Gebiedende wijs
test uit

Aanvoegende wijs
uitteste

Voorbeelden

  1. We voeren een test uit. Het doet geen pijn.
    We 're just gonna do a test, but it won 't hurt.
  2. De bemanning voerde deze test uit op de grond. Ze zouden niet vliegen.
    The crew were conducting this test on the ground, they weren 't going to fly.
  3. Zodra wij een test uit te voeren, kan hij doen wat hij wil.
    Once we run a test, he can do whatever he wants.
  4. En ik weet het zeker, want ik heb een test uit de stad gedaan.
    And I know it 's true, 'cause I got one of them tests from town.
  5. Wil je me uittesten?
    You care to test me?
  6. We moesten je uittesten.
    We had to check you out.
  7. Wil je me uittesten?
    You want to test me? No.
  8. Dat moet ik uittesten.
    I 'd have to do comparison testing.
  9. Ik heb ooit een test uit een blad gemaakt om er achter te komen wat voor type ik ben.
    I once tried a test in a magazine to figure what type I was.
  10. We moeten elkaar constant uittesten.
    We {' ve } gotta constantly test each other.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden