Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uittellen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeteld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik tel uit
jij telt uit
hij telt uit
wij tellen uit
jullie tellen uit
zij tellen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uittel
dat jij uittelt
dat hij uittelt
dat wij uittellen
dat jullie uittellen
dat zij uittellen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeteld
jij hebt uitgeteld
hij heeft uitgeteld
wij hebben uitgeteld
jullie hebben uitgeteld
zij hebben uitgeteld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik telde uit
jij telde uit
hij telde uit
wij telden uit
jullie telden uit
zij telden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uittelde
dat jij uittelde
dat hij uittelde
dat wij uittelden
dat jullie uittelden
dat zij uittelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeteld
jij had uitgeteld
hij had uitgeteld
wij hadden uitgeteld
jullie hadden uitgeteld
zij hadden uitgeteld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uittellen
jij zult uittellen
hij zal uittellen
wij zullen uittellen
jullie zullen uittellen
zij zullen uittellen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeteld hebben
jij zult uitgeteld hebben
hij zal uitgeteld hebben
wij zullen uitgeteld hebben
jullie zullen uitgeteld hebben
zij zullen uitgeteld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uittellen
jij zou uittellen
hij zou uittellen
wij zouden uittellen
jullie zouden uittellen
zij zouden uittellen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeteld hebben
jij zou uitgeteld hebben
hij zou uitgeteld hebben
wij zouden uitgeteld hebben
jullie zouden uitgeteld hebben
zij zouden uitgeteld hebben

Gebiedende wijs
tel uit

Aanvoegende wijs
uittelle

Voorbeelden

  1. Tel uit je winst.
    Just make it count.
  2. Marcy verliest die barbie geen tel uit het oog.
    Marcie hasn 't let go of that Barbie doll since I gave it to her.
  3. Ik moet je uittellen.
    I have to call it.
  4. Je kunt het uittellen.
    You can do the math.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden