Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitsturen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgestuurd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stuur uit
jij stuurt uit
hij stuurt uit
wij sturen uit
jullie sturen uit
zij sturen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitstuur
dat jij uitstuurt
dat hij uitstuurt
dat wij uitsturen
dat jullie uitsturen
dat zij uitsturen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgestuurd
jij hebt uitgestuurd
hij heeft uitgestuurd
wij hebben uitgestuurd
jullie hebben uitgestuurd
zij hebben uitgestuurd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stuurde uit
jij stuurde uit
hij stuurde uit
wij stuurden uit
jullie stuurden uit
zij stuurden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitstuurde
dat jij uitstuurde
dat hij uitstuurde
dat wij uitstuurden
dat jullie uitstuurden
dat zij uitstuurden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgestuurd
jij had uitgestuurd
hij had uitgestuurd
wij hadden uitgestuurd
jullie hadden uitgestuurd
zij hadden uitgestuurd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitsturen
jij zult uitsturen
hij zal uitsturen
wij zullen uitsturen
jullie zullen uitsturen
zij zullen uitsturen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgestuurd hebben
jij zult uitgestuurd hebben
hij zal uitgestuurd hebben
wij zullen uitgestuurd hebben
jullie zullen uitgestuurd hebben
zij zullen uitgestuurd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitsturen
jij zou uitsturen
hij zou uitsturen
wij zouden uitsturen
jullie zouden uitsturen
zij zouden uitsturen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgestuurd hebben
jij zou uitgestuurd hebben
hij zou uitgestuurd hebben
wij zouden uitgestuurd hebben
jullie zouden uitgestuurd hebben
zij zouden uitgestuurd hebben

Gebiedende wijs
stuur uit

Aanvoegende wijs
uitsture

Voorbeelden

  1. Kom je boven' t stuur uit?
    Can you see over the steering wheel?
  2. Stuur uit de buurt van de rotsen.
    Steer away from the rocks.
  3. Ik zal ze vanmiddag uitsturen.
    I 'll send them out this afternoon.
  4. Je moest een boodschap uitsturen.
    You had to send a message.
  5. We moeten een hulpsignaal uitsturen.
    We should send a distress call.
  6. Ze gaan Doberman de laan uitsturen?
    You think Doberman will get fired?
  7. Houd de comm array zwart, geen berichten uitsturen.
    Keep the comm array dark, no messages out.
  8. Wie zou hij uitsturen om je te beschermen?
    Who would he sent do you think to out wit you?
  9. Dan weten ze het voordat we het persbericht uitsturen.
    Then they 'll know before we send out the press release.
  10. Ik kan niet iedereen uitsturen op een eenvoudige veronderstelling.
    I can 't send out everyone on a simple supposition!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden