Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitstippelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgestippeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik stippel uit
jij stippelt uit
hij stippelt uit
wij stippelen uit
jullie stippelen uit
zij stippelen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitstippel
dat jij uitstippelt
dat hij uitstippelt
dat wij uitstippelen
dat jullie uitstippelen
dat zij uitstippelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgestippeld
jij hebt uitgestippeld
hij heeft uitgestippeld
wij hebben uitgestippeld
jullie hebben uitgestippeld
zij hebben uitgestippeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stippelde uit
jij stippelde uit
hij stippelde uit
wij stippelden uit
jullie stippelden uit
zij stippelden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitstippelde
dat jij uitstippelde
dat hij uitstippelde
dat wij uitstippelden
dat jullie uitstippelden
dat zij uitstippelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgestippeld
jij had uitgestippeld
hij had uitgestippeld
wij hadden uitgestippeld
jullie hadden uitgestippeld
zij hadden uitgestippeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitstippelen
jij zult uitstippelen
hij zal uitstippelen
wij zullen uitstippelen
jullie zullen uitstippelen
zij zullen uitstippelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgestippeld hebben
jij zult uitgestippeld hebben
hij zal uitgestippeld hebben
wij zullen uitgestippeld hebben
jullie zullen uitgestippeld hebben
zij zullen uitgestippeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitstippelen
jij zou uitstippelen
hij zou uitstippelen
wij zouden uitstippelen
jullie zouden uitstippelen
zij zouden uitstippelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgestippeld hebben
jij zou uitgestippeld hebben
hij zou uitgestippeld hebben
wij zouden uitgestippeld hebben
jullie zouden uitgestippeld hebben
zij zouden uitgestippeld hebben

Gebiedende wijs
stippel uit

Aanvoegende wijs
uitstippele

Voorbeelden

  1. Laat hem zijn eigen wereld uitstippelen.
    Let him go carve out his own world.
  2. Hij moet ooit zijn eigen leven uitstippelen.
    He has to start to make a life for himself some time.
  3. We moeten een prototype bouwen, een toekomst uitstippelen.
    We have a prototype to build, a future to forge.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden