Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitstaan

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgestaan

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik sta uit
jij staat uit
hij staat uit
wij staan uit
jullie staan uit
zij staan uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitsta
dat jij uitstaat
dat hij uitstaat
dat wij uitstaan
dat jullie uitstaan
dat zij uitstaan

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgestaan
jij hebt uitgestaan
hij heeft uitgestaan
wij hebben uitgestaan
jullie hebben uitgestaan
zij hebben uitgestaan

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik stond uit
jij stond uit
hij stond uit
wij stonden uit
jullie stonden uit
zij stonden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitstond
dat jij uitstond
dat hij uitstond
dat wij uitstonden
dat jullie uitstonden
dat zij uitstonden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgestaan
jij had uitgestaan
hij had uitgestaan
wij hadden uitgestaan
jullie hadden uitgestaan
zij hadden uitgestaan

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitstaan
jij zult uitstaan
hij zal uitstaan
wij zullen uitstaan
jullie zullen uitstaan
zij zullen uitstaan

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgestaan hebben
jij zult uitgestaan hebben
hij zal uitgestaan hebben
wij zullen uitgestaan hebben
jullie zullen uitgestaan hebben
zij zullen uitgestaan hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitstaan
jij zou uitstaan
hij zou uitstaan
wij zouden uitstaan
jullie zouden uitstaan
zij zouden uitstaan

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgestaan hebben
jij zou uitgestaan hebben
hij zou uitgestaan hebben
wij zouden uitgestaan hebben
jullie zouden uitgestaan hebben
zij zouden uitgestaan hebben

Gebiedende wijs
sta uit

Aanvoegende wijs
uitsta

Voorbeelden

  1. Niet kunnen uitstaan
    can't stand
  2. Hun geluid moet uitstaan.
    Must be muted on their end.
  3. Tony kon dat niet uitstaan.
    Tony couldn 't stand her.
  4. Hij kan haar niet uitstaan.
    He can 't stand the lass.
  5. Ik kan ze niet uitstaan.
    I pretty much hate them.
  6. Hij kan je niet uitstaan.
    He doesn 't even like you.
  7. Je kon Millard nooit uitstaan.
    You never cared for or appreciated Millard.
  8. Hoe kun je hem uitstaan?
    How can you stand him?
  9. Ik kan kakkerlakken niet uitstaan!
    I can 't stand cockroaches!
  10. Ik kan Craig niet uitstaan.
    I can 't stand Craig.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden