Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitspreiden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgespreid

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spreid uit
jij spreidt uit
hij spreidt uit
wij spreiden uit
jullie spreiden uit
zij spreiden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitspreid
dat jij uitspreidt
dat hij uitspreidt
dat wij uitspreiden
dat jullie uitspreiden
dat zij uitspreiden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgespreid
jij hebt uitgespreid
hij heeft uitgespreid
wij hebben uitgespreid
jullie hebben uitgespreid
zij hebben uitgespreid

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spreidde uit
jij spreidde uit
hij spreidde uit
wij spreidden uit
jullie spreidden uit
zij spreidden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitspreidde
dat jij uitspreidde
dat hij uitspreidde
dat wij uitspreidden
dat jullie uitspreidden
dat zij uitspreidden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgespreid
jij had uitgespreid
hij had uitgespreid
wij hadden uitgespreid
jullie hadden uitgespreid
zij hadden uitgespreid

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitspreiden
jij zult uitspreiden
hij zal uitspreiden
wij zullen uitspreiden
jullie zullen uitspreiden
zij zullen uitspreiden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgespreid hebben
jij zult uitgespreid hebben
hij zal uitgespreid hebben
wij zullen uitgespreid hebben
jullie zullen uitgespreid hebben
zij zullen uitgespreid hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitspreiden
jij zou uitspreiden
hij zou uitspreiden
wij zouden uitspreiden
jullie zouden uitspreiden
zij zouden uitspreiden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgespreid hebben
jij zou uitgespreid hebben
hij zou uitgespreid hebben
wij zouden uitgespreid hebben
jullie zouden uitgespreid hebben
zij zouden uitgespreid hebben

Gebiedende wijs
spreid uit

Aanvoegende wijs
uitspreide

Voorbeelden

  1. Uitspreiden en rondkijken, mannen.
    Spread out and look around, men
  2. De liefde blijven uitspreiden.
    Keep spreading the love.
  3. Je moet ze ergens kunnen uitspreiden.
    You 'll need a space to spread out.
  4. Hij gaat z' n engelen vleugels uitspreiden!
    He 's gonna spread angel wings!
  5. Baines zou hem zijn vleugels niet laten uitspreiden.
    Baines wouldn 't let him spread his wings.
  6. Maar het verdere uitspreiden van mijn baby jus... zal moeten wachten.
    But the further spreading of my baby gravy will have to wait.
  7. Dus, ja, wil je de rechten van een dader helemaal naar Alaska uitspreiden?
    So, yeah, you want to stretch a perp 's rights all the way to Alaska?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden