Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitspoelen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgespoeld

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik spoel uit
jij spoelt uit
hij spoelt uit
wij spoelen uit
jullie spoelen uit
zij spoelen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitspoel
dat jij uitspoelt
dat hij uitspoelt
dat wij uitspoelen
dat jullie uitspoelen
dat zij uitspoelen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgespoeld
jij hebt uitgespoeld
hij heeft uitgespoeld
wij hebben uitgespoeld
jullie hebben uitgespoeld
zij hebben uitgespoeld

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik spoelde uit
jij spoelde uit
hij spoelde uit
wij spoelden uit
jullie spoelden uit
zij spoelden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitspoelde
dat jij uitspoelde
dat hij uitspoelde
dat wij uitspoelden
dat jullie uitspoelden
dat zij uitspoelden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgespoeld
jij had uitgespoeld
hij had uitgespoeld
wij hadden uitgespoeld
jullie hadden uitgespoeld
zij hadden uitgespoeld

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitspoelen
jij zult uitspoelen
hij zal uitspoelen
wij zullen uitspoelen
jullie zullen uitspoelen
zij zullen uitspoelen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgespoeld hebben
jij zult uitgespoeld hebben
hij zal uitgespoeld hebben
wij zullen uitgespoeld hebben
jullie zullen uitgespoeld hebben
zij zullen uitgespoeld hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitspoelen
jij zou uitspoelen
hij zou uitspoelen
wij zouden uitspoelen
jullie zouden uitspoelen
zij zouden uitspoelen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgespoeld hebben
jij zou uitgespoeld hebben
hij zou uitgespoeld hebben
wij zouden uitgespoeld hebben
jullie zouden uitgespoeld hebben
zij zouden uitgespoeld hebben

Gebiedende wijs
spoel uit

Aanvoegende wijs
uitspoele

Voorbeelden

  1. Oké, uitspoelen, alstublieft.
    All right, wash out, please.
  2. Je moet het uitspoelen.
    You should rinse.
  3. Ik moet mijn mond uitspoelen.
    Ugh! I need to go sanitize your mouth.
  4. Ik moet eerst even uitspoelen.
    I 've to rinse and repeat.
  5. We zullen de buis moeten uitspoelen.
    We 're gonna have to flush the line.
  6. We moeten het gif er uitspoelen.
    We should flush the poison there.
  7. Zeg dat hij het ook moet uitspoelen.
    You didn 't tell him to rinse.
  8. Je moet' t 10 minuten laten zitten en dan uitspoelen.
    You leave it on for about 10 minutes and then rinse.
  9. We moeten het onmiddellijk uitspoelen met een zoutoplossing en natriumhypochloriet.
    We need to ï ¬ ‚ ush this with saline and sodium hypochlorite immediately.
  10. Paar dagen groepstherapie moet het Gorgon bloed er wel uitspoelen.
    Couple of days in group therapy aught to flush out the Gorgon blood.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden