NL: uitspinnen U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgesponnen
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik spin uit jij spint uit hij spint uit wij spinnen uit jullie spinnen uit zij spinnen uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitspin dat jij uitspint dat hij uitspint dat wij uitspinnen dat jullie uitspinnen dat zij uitspinnen
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgesponnen jij hebt uitgesponnen hij heeft uitgesponnen wij hebben uitgesponnen jullie hebben uitgesponnen zij hebben uitgesponnen
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik spon uit jij spon uit hij spon uit wij sponnen uit jullie sponnen uit zij sponnen uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitspon dat jij uitspon dat hij uitspon dat wij uitsponnen dat jullie uitsponnen dat zij uitsponnen
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgesponnen jij had uitgesponnen hij had uitgesponnen wij hadden uitgesponnen jullie hadden uitgesponnen zij hadden uitgesponnen
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitspinnen jij zult uitspinnen hij zal uitspinnen wij zullen uitspinnen jullie zullen uitspinnen zij zullen uitspinnen
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgesponnen hebben jij zult uitgesponnen hebben hij zal uitgesponnen hebben wij zullen uitgesponnen hebben jullie zullen uitgesponnen hebben zij zullen uitgesponnen hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitspinnen jij zou uitspinnen hij zou uitspinnen wij zouden uitspinnen jullie zouden uitspinnen zij zouden uitspinnen
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgesponnen hebben jij zou uitgesponnen hebben hij zou uitgesponnen hebben wij zouden uitgesponnen hebben jullie zouden uitgesponnen hebben zij zouden uitgesponnen hebben
|
Gebiedende wijs |
spin uit
|
Aanvoegende wijs |
uitspinne |