Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitsnijden

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgesneden

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik snijd; snij uit
jij snijdt uit
hij snijdt uit
wij snijden uit
jullie snijden uit
zij snijden uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik snijd; uitsnij
dat jij uitsnijdt
dat hij uitsnijdt
dat wij uitsnijden
dat jullie uitsnijden
dat zij uitsnijden

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgesneden
jij hebt uitgesneden
hij heeft uitgesneden
wij hebben uitgesneden
jullie hebben uitgesneden
zij hebben uitgesneden

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik sneed uit
jij sneed uit
hij sneed uit
wij sneden uit
jullie sneden uit
zij sneden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitsneed
dat jij uitsneed
dat hij uitsneed
dat wij uitsneden
dat jullie uitsneden
dat zij uitsneden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgesneden
jij had uitgesneden
hij had uitgesneden
wij hadden uitgesneden
jullie hadden uitgesneden
zij hadden uitgesneden

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitsnijden
jij zult uitsnijden
hij zal uitsnijden
wij zullen uitsnijden
jullie zullen uitsnijden
zij zullen uitsnijden

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgesneden hebben
jij zult uitgesneden hebben
hij zal uitgesneden hebben
wij zullen uitgesneden hebben
jullie zullen uitgesneden hebben
zij zullen uitgesneden hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitsnijden
jij zou uitsnijden
hij zou uitsnijden
wij zouden uitsnijden
jullie zouden uitsnijden
zij zouden uitsnijden

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgesneden hebben
jij zou uitgesneden hebben
hij zou uitgesneden hebben
wij zouden uitgesneden hebben
jullie zouden uitgesneden hebben
zij zouden uitgesneden hebben

Gebiedende wijs
snijd; snij uit

Aanvoegende wijs
uitsnijde

Voorbeelden

  1. uitsnijden
    carve out
  2. uitsnijden
    cut
  3. Een hart uitsnijden.
    Cutting out a heart.
  4. We kunnen ze zelfs uitsnijden.
    We can even cut them for you.
  5. Ze wist toen van uitsnijden.
    She knew when to cut out.
  6. Ik moet dit ding uitsnijden.
    I need to cut this thing out.
  7. Kunnen wij niet een pompoen uitsnijden?
    We can 't even carve a pumpkin?
  8. Ik ga je hart uitsnijden, jongen.
    I 'm gonna want to cut your heart out, boy.
  9. Laten we deze keer een eng gezicht uitsnijden.
    Let 's carve a scary face this time.
  10. En de enige remedie tegen een gezwel is uitsnijden.
    And the only proper thing to do is to cut it out.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden