NL: uitsloven U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
Voltooid deelwoord |
uitgesloofd
|
Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik sloof uit jij slooft uit hij slooft uit wij sloven uit jullie sloven uit zij sloven uit
|
Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitsloof dat jij uitslooft dat hij uitslooft dat wij uitsloven dat jullie uitsloven dat zij uitsloven
|
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik heb uitgesloofd jij hebt uitgesloofd hij heeft uitgesloofd wij hebben uitgesloofd jullie hebben uitgesloofd zij hebben uitgesloofd
|
Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sloofde uit jij sloofde uit hij sloofde uit wij sloofden uit jullie sloofden uit zij sloofden uit
|
Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitsloofde dat jij uitsloofde dat hij uitsloofde dat wij uitsloofden dat jullie uitsloofden dat zij uitsloofden
|
Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik had uitgesloofd jij had uitgesloofd hij had uitgesloofd wij hadden uitgesloofd jullie hadden uitgesloofd zij hadden uitgesloofd
|
Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitssloven jij zult uitssloven hij zal uitssloven wij zullen uitssloven jullie zullen uitssloven zij zullen uitssloven
|
Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgesloofd hebben jij zult uitgesloofd hebben hij zal uitgesloofd hebben wij zullen uitgesloofd hebben jullie zullen uitgesloofd hebben zij zullen uitgesloofd hebben
|
Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitssloven jij zou uitssloven hij zou uitssloven wij zouden uitssloven jullie zouden uitssloven zij zouden uitssloven
|
Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgesloofd hebben jij zou uitgesloofd hebben hij zou uitgesloofd hebben wij zouden uitgesloofd hebben jullie zouden uitgesloofd hebben zij zouden uitgesloofd hebben
|
Gebiedende wijs |
sloof uit
|
Aanvoegende wijs |
uitslove |