NL: uitslijten
U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.
|
| Voltooid deelwoord |
uitgesleten
|
| Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) |
ik slijt uit
jij slijt uit
hij slijt uit
wij slijten uit
jullie slijten uit
zij slijten uit
|
| Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitslijt
dat jij uitslijt
dat hij uitslijt
dat wij uitslijten
dat jullie uitslijten
dat zij uitslijten
|
| Voltooid tegenwoordige tijd (vtt) |
ik ben uitgesleten
jij bent uitgesleten
hij is uitgesleten
wij zijn uitgesleten
jullie zijn uitgesleten
zij zijn uitgesleten
|
| Onvoltooid verleden tijd (ovt) |
ik sleet uit
jij sleet uit
hij sleet uit
wij sleten uit
jullie sleten uit
zij sleten uit
|
| Verleden tijd, bijzinsvolgorde |
dat ik uitsleet
dat jij uitsleet
dat hij uitsleet
dat wij uitsleten
dat jullie uitsleten
dat zij uitsleten
|
| Voltooid verleden tijd (vvt) |
ik was uitgesleten
jij was uitgesleten
hij was uitgesleten
wij waren uitgesleten
jullie waren uitgesleten
zij waren uitgesleten
|
| Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt) |
ik zal uitslijten
jij zult uitslijten
hij zal uitslijten
wij zullen uitslijten
jullie zullen uitslijten
zij zullen uitslijten
|
| Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt) |
ik zal uitgesleten zijn
jij zult uitgesleten zijn
hij zal uitgesleten zijn
wij zullen uitgesleten zijn
jullie zullen uitgesleten zijn
zij zullen uitgesleten zijn
|
| Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) |
ik zou uitslijten
jij zou uitslijten
hij zou uitslijten
wij zouden uitslijten
jullie zouden uitslijten
zij zouden uitslijten
|
| Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) |
ik zou uitgesleten zijn
jij zou uitgesleten zijn
hij zou uitgesleten zijn
wij zouden uitgesleten zijn
jullie zouden uitgesleten zijn
zij zouden uitgesleten zijn
|
| Gebiedende wijs |
slijt uit
|
| Aanvoegende wijs |
| uitslijte |
Nederlandse werkwoorden
Duitse werkwoorden
Engelse werkwoorden
Franse werkwoorden
Spaanse werkwoorden