Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitschrijven

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeschreven

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schrijf uit
jij schrijft uit
hij schrijft uit
wij schrijven uit
jullie schrijven uit
zij schrijven uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschrijf
dat jij uitschrijft
dat hij uitschrijft
dat wij uitschrijven
dat jullie uitschrijven
dat zij uitschrijven

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeschreven
jij hebt uitgeschreven
hij heeft uitgeschreven
wij hebben uitgeschreven
jullie hebben uitgeschreven
zij hebben uitgeschreven

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schreef uit
jij schreef uit
hij schreef uit
wij schreven uit
jullie schreven uit
zij schreven uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschreef
dat jij uitschreef
dat hij uitschreef
dat wij uitschreven
dat jullie uitschreven
dat zij uitschreven

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeschreven
jij had uitgeschreven
hij had uitgeschreven
wij hadden uitgeschreven
jullie hadden uitgeschreven
zij hadden uitgeschreven

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitschrijven
jij zult uitschrijven
hij zal uitschrijven
wij zullen uitschrijven
jullie zullen uitschrijven
zij zullen uitschrijven

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeschreven hebben
jij zult uitgeschreven hebben
hij zal uitgeschreven hebben
wij zullen uitgeschreven hebben
jullie zullen uitgeschreven hebben
zij zullen uitgeschreven hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitschrijven
jij zou uitschrijven
hij zou uitschrijven
wij zouden uitschrijven
jullie zouden uitschrijven
zij zouden uitschrijven

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeschreven hebben
jij zou uitgeschreven hebben
hij zou uitgeschreven hebben
wij zouden uitgeschreven hebben
jullie zouden uitgeschreven hebben
zij zouden uitgeschreven hebben

Gebiedende wijs
schrijf uit

Aanvoegende wijs
uitschrijve

Voorbeelden

  1. Schrijf uit New York.
    Write from New York.
  2. Moet hij me uitschrijven?
    Rivers? He has to sign me out?
  3. Laat hem een cheque uitschrijven.
    Have him write up a check.
  4. Ja kan je niet uitschrijven.
    You can 't unsubscribe.
  5. Ik ga een cheque uitschrijven.
    Gonna write you a check.
  6. Ook recepten voor haar uitschrijven?
    Including writing prescriptions for her?
  7. Meer mag ik niet uitschrijven.
    This is as high as I 'm authorized.
  8. Zal ik een cheque uitschrijven?
    Shall I write you a check?
  9. Zal ik een check uitschrijven?
    So am I writing a check or not?
  10. Ik laat je wel uitschrijven.
    I 'll see about getting you discharged.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden