Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitschreeuwen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeschreeuwd

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schreeuw uit
jij schreeuwt uit
hij schreeuwt uit
wij schreeuwen uit
jullie schreeuwen uit
zij schreeuwen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschreeuw
dat jij uitschreeuwt
dat hij uitschreeuwt
dat wij uitschreeuwen
dat jullie uitschreeuwen
dat zij uitschreeuwen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeschreeuwd
jij hebt uitgeschreeuwd
hij heeft uitgeschreeuwd
wij hebben uitgeschreeuwd
jullie hebben uitgeschreeuwd
zij hebben uitgeschreeuwd

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schreeuwde uit
jij schreeuwde uit
hij schreeuwde uit
wij schreeuwden uit
jullie schreeuwden uit
zij schreeuwden uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschreeuwde
dat jij uitschreeuwde
dat hij uitschreeuwde
dat wij uitschreeuwden
dat jullie uitschreeuwden
dat zij uitschreeuwden

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeschreeuwd
jij had uitgeschreeuwd
hij had uitgeschreeuwd
wij hadden uitgeschreeuwd
jullie hadden uitgeschreeuwd
zij hadden uitgeschreeuwd

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitschreeuwen
jij zult uitschreeuwen
hij zal uitschreeuwen
wij zullen uitschreeuwen
jullie zullen uitschreeuwen
zij zullen uitschreeuwen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeschreeuwd hebben
jij zult uitgeschreeuwd hebben
hij zal uitgeschreeuwd hebben
wij zullen uitgeschreeuwd hebben
jullie zullen uitgeschreeuwd hebben
zij zullen uitgeschreeuwd hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitschreeuwen
jij zou uitschreeuwen
hij zou uitschreeuwen
wij zouden uitschreeuwen
jullie zouden uitschreeuwen
zij zouden uitschreeuwen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeschreeuwd hebben
jij zou uitgeschreeuwd hebben
hij zou uitgeschreeuwd hebben
wij zouden uitgeschreeuwd hebben
jullie zouden uitgeschreeuwd hebben
zij zouden uitgeschreeuwd hebben

Gebiedende wijs
schreeuw uit

Aanvoegende wijs
uitschreeuwe

Voorbeelden

  1. Ik word wakker en schreeuw uit angst voor de duisternis en denk dat ik dood ben.
    I wake up screaming in terror because of the blackness and I think I 'm dead.
  2. Ik ga het uitschreeuwen op de straten.
    I 'm just going to scream it out on the streets!
  3. En dus wil ik dat jullie het uitschreeuwen.
    And so I want you to shout it out!
  4. Maar de rest van haar kon alleen maar uitschreeuwen
    But the rest of her could only cry out
  5. Nee, een massa groeit En ze willen het uitschreeuwen
    No, a mob is rising in size And they 've been dying to scream
  6. Maar soms is het zo moeilijk, Mijn tong inslikken als ik het wil uitschreeuwen.
    But it 's so hard sometimes, holding my tongue when I want to scream and shout!

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden