1. MWB
  2. Werkwoord vervoegen
  3. uitschijnen

Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitschijnen

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeschenen

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schijn uit
jij schijnt uit
hij schijnt uit
wij schijnen uit
jullie schijnen uit
zij schijnen uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschijn
dat jij uitschijnt
dat hij uitschijnt
dat wij uitschijnen
dat jullie uitschijnen
dat zij uitschijnen

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeschenen
jij hebt uitgeschenen
hij heeft uitgeschenen
wij hebben uitgeschenen
jullie hebben uitgeschenen
zij hebben uitgeschenen

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik scheen uit
jij scheen uit
hij scheen uit
wij schenen uit
jullie schenen uit
zij schenen uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitscheen
dat jij uitscheen
dat hij uitscheen
dat wij uitschenen
dat jullie uitschenen
dat zij uitschenen

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeschenen
jij had uitgeschenen
hij had uitgeschenen
wij hadden uitgeschenen
jullie hadden uitgeschenen
zij hadden uitgeschenen

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitschijnen
jij zult uitschijnen
hij zal uitschijnen
wij zullen uitschijnen
jullie zullen uitschijnen
zij zullen uitschijnen

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeschenen hebben
jij zult uitgeschenen hebben
hij zal uitgeschenen hebben
wij zullen uitgeschenen hebben
jullie zullen uitgeschenen hebben
zij zullen uitgeschenen hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitschijnen
jij zou uitschijnen
hij zou uitschijnen
wij zouden uitschijnen
jullie zouden uitschijnen
zij zouden uitschijnen

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeschenen hebben
jij zou uitgeschenen hebben
hij zou uitgeschenen hebben
wij zouden uitgeschenen hebben
jullie zouden uitgeschenen hebben
zij zouden uitgeschenen hebben

Gebiedende wijs
schijn uit

Aanvoegende wijs
uitschijne

Voorbeelden

  1. Rijker dan je deed uitschijnen.
    More well-heeled than you let on.
  2. Of dat laten ze toch uitschijnen.
    Or so they 're making it seem.
  3. Hij weet meer dan hij laat uitschijnen.
    He knows more than he 's letting on.
  4. Je liet het uitschijnen dat ik bewijsmateriaal neerlegde.
    You made it look like I was planting evidence.
  5. Ze heeft meer controle over de operatie dan ze laat uitschijnen.
    She 's more in control of the operation than they let on.
  6. En jij denkt dat hij meer weet dan hij laat uitschijnen.
    And you think he knows more than he 's letting on.
  7. Dat artikel liet uitschijnen dat de misdadigers wonnen... en dat wij verloren.
    That era the idea of the article... Ios criminals won and we lost.
  8. Hij liet het uitschijnen alsof een concurrent zijn werkende product had gestolen.
    He made it look like a competitor stole a working product.
  9. Dat is nog iets wat niet zo slecht was als jij het laat uitschijnen.
    Now that 's another one who I bet wasn 't as bad as you make out.
  10. Ik kan maar moeilijk geloven dat u bent wat u laat uitschijnen naar andere mensen.
    I find it hard to believe you are what you want people to see.

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden



Vaakst vervoegd

Hier zie je een overzicht van de 30 vaakst vervoegde werkwoorden voor de vijf talen die we op mijnwoordenboek gebruiken.

Nederlandse werkwoorden

willen verdienen worden zijn vinden bedoelen kunnen houden hebben meten vermelden vertellen varen gelden beantwoorden zeggen bestellen begeleiden updaten reizen bereiden leiden plannen gaan verwijderen stelen bidden besteden denken bellen

Franse werkwoorden

être avoir aller faire pouvoir vouloir venir devoir voir prendre savoir partir connaître recevoir dire mettre finir lire boire choisir envoyer sortir falloir dormir écrire appeler croire manger devenir vivre

Duitse werkwoorden

sein werden haben können mögen gehen wollen müssen essen finden sehen stressen lesen dürfen fahren misten sollen kommen nehmen tun machen geben sprechen lassen helfen laufen arbeiten wohnen schlafen halten

Spaanse werkwoorden

ser sentir tener hacer ver teñir ir estar servir haber poder mentir querer dar fuir saber decir hablar salir empezar volver comer seguir vivir gustar pedir encontrar grillarse latir pensar llamar conocer preferir jugar llegar

Engelse werkwoorden

send read be have spend choose go lead mean hear teach lie think see quit can do build meet take say get run fall fair buy put eat lay make learn wear begin barbecue will give find want know drink work write try