Werkwoord vervoegen

Typ een werkwoord in één van de talen NL, DE, EN, ES of FR.

Vervoeg

NL: uitschenken

U: Vervoeg zoals `jij`. Men, het, zij (enkelvoud): Vervoeg zoals `hij`.

Voltooid deelwoord
uitgeschonken

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
ik schenk uit
jij schenkt uit
hij schenkt uit
wij schenken uit
jullie schenken uit
zij schenken uit

Tegenwoordige tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschenk
dat jij uitschenkt
dat hij uitschenkt
dat wij uitschenken
dat jullie uitschenken
dat zij uitschenken

Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
ik heb uitgeschonken
jij hebt uitgeschonken
hij heeft uitgeschonken
wij hebben uitgeschonken
jullie hebben uitgeschonken
zij hebben uitgeschonken

Onvoltooid verleden tijd (ovt)
ik schonk uit
jij schonk uit
hij schonk uit
wij schonken uit
jullie schonken uit
zij schonken uit

Verleden tijd, bijzinsvolgorde
dat ik uitschonk
dat jij uitschonk
dat hij uitschonk
dat wij uitschonken
dat jullie uitschonken
dat zij uitschonken

Voltooid verleden tijd (vvt)
ik had uitgeschonken
jij had uitgeschonken
hij had uitgeschonken
wij hadden uitgeschonken
jullie hadden uitgeschonken
zij hadden uitgeschonken

Onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd (ottt)
ik zal uitschenken
jij zult uitschenken
hij zal uitschenken
wij zullen uitschenken
jullie zullen uitschenken
zij zullen uitschenken

Voltooid tegenwoordige toekomende tijd (vttt)
ik zal uitgeschonken hebben
jij zult uitgeschonken hebben
hij zal uitgeschonken hebben
wij zullen uitgeschonken hebben
jullie zullen uitgeschonken hebben
zij zullen uitgeschonken hebben

Onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt)
ik zou uitschenken
jij zou uitschenken
hij zou uitschenken
wij zouden uitschenken
jullie zouden uitschenken
zij zouden uitschenken

Voltooid verleden toekomende tijd (vvtt)
ik zou uitgeschonken hebben
jij zou uitgeschonken hebben
hij zou uitgeschonken hebben
wij zouden uitgeschonken hebben
jullie zouden uitgeschonken hebben
zij zouden uitgeschonken hebben

Gebiedende wijs
schenk uit

Aanvoegende wijs
uitschenke

Voorbeelden

  1. Zal ik je wat thee uitschenken?
    Would you like me to pour you some tea?
  2. Mag ik je champagne uitschenken, meneer?
    May I pour you champagne, sir?
  3. Ga je het niet uitschenken voor ons?
    Aren 't you going to pour it for us?

Werkwoorden A tot (en met) Z

Nederlandse werkwoorden


Duitse werkwoorden


Engelse werkwoorden


Franse werkwoorden


Spaanse werkwoorden